Dit jaar vier ik 10 jaar schrijverschap, daarom kun je vandaag mijn eerste korte fantasieverhaal lezen: Een oude paraplu vertelt.


Ach, hoe lang sta ik hier al in een chique, strak vormgegeven, paraplubak. Mijn plek is tussen de mantels van mijn eigenaresse, in de garderobekast. Licht is mij vreemd geworden en mijn doel compleet nutteloos. Mijn uiterlijk is door de tand des tijd aangetast. Mijn oorspronkelijk Franse naam ‘parapluie’ betekent: tegen de regen. Vroeger kon ik deze naam nog waarmaken. Tegenwoordige heeft bijna iedere vrouw een vouwparaplu. Wordt er regen verwacht kan deze moeiteloos in de tas meegenomen worden tot het moment van opsteken.

Met de nijvere handen van mijn maker - Meneer Gijs- ben ik stukje bij beetje vervaardigd. Dat was in het jaar 1913 achter in de werkplaats van een klein atelier. Het atelier was gevestigd aan de Straatweg in Rotterdam. Een rijke buurt waarin de mooiste huizen van die tijd stonden. Na de Eerste Wereldoorlog werden mijn soortgenoten in fabrieken gemaakt, maar dat ter zijde. Dit verhaal gaat ten slotte over mij! Ik was een speciale bestelling en dit hield ook in een speciaal design. De fijnste waterafstotende stof, in exquise kleuren, werden over mijn baleinen gespannen. Door mijn toekomst, in de regen, kon ik niet afgewerkt worden met Brussels kant. Dat zag je wel bij mijn familie; de parasol. Ik was daar wel wat jaloers op maar vond troost in het exclusieve handvat dat ik kreeg aangemeten. Het was gemaakt van ivoor. Ja, ik was een opvallend exemplaar. Door mijn, excentrieke, uitdossing was ik intussen zeer nieuwsgierig naar de dame die van mijn diensten gebruik zou gaan maken. Die ontmoeting liet nog op zich wachten.

Omdat Meneer Gijs zo enorm trots op mijn verschijning was, gunde hij mij een plek vlak bij het raam. Zo kwam het dat ik enkele dagen later zag hoe een auto stopte voor de deur van het atelier. Nu trekt een auto geen aandacht meer, toen wel. Het was een kleine zwarte auto opgesmukt met veel goudkleurige elementen en bood plaats aan twee personen. Achter het stuur vandaan kroop een lange man gestoken in keurig donker kostuum met lichte krijtstreep. Zijn gezicht werd opgevrolijkt door een grote, krullende snor. Op zijn licht grijzende haar stond een hoed en in de hand droeg hij een wandelstok. Met kordate tred liep hij naar de andere deur en opende deze. Toen zag ik mijn nieuwe gebruikster. Een kleine vrouw gekleed in een licht groene japon afgewerkt met kant en kralen. De haren werden bedekt met een grote hoed waarop veren vast gestoken waren. Het geheel straalde luxe en rijkdom uit. Gearmd en gelukkig kijkend togen ze binnen. Naast mij hoorde ik Meneer Gijs mompelen: “Ze komen je ophalen,” waarbij hij een weemoedige blik op mij liet rusten. Ik werd enorm blij, ik zou een goed thuis krijgen.

Ik kwam terecht in een prachtig, statig, herenhuis gelegen aan een brede singel. In het boudoir van Mevrouw Elsa de Wit - want zo heette mijn eigenaresse - kreeg ik een vaste plek naast de kledingkast. Zij was dolblij met mij. De eerste weken werd ik te pas en te onpas getoond aan ieder welwillend oog. De bewonderende kreetjes die geslagen werden als ik mocht pronken met mijn uiterlijk hoor ik ook nog als de dag van gisteren! Bij bijna elke regenbui die in de jaren daarna volgde mocht ik Mevrouw beschermen. Een groot goed en zo kon ik de geschiedenis volgen. Zo maakte ik de angstige dagen van de Eerste Wereldoorlog mee. Maar ook de periode van de Charleston. De vrolijke muziek en de zwierige mode werd vaak tentoon gespreid op de feestjes die Mevrouw gaf. De ontwikkeling van de auto had voor mij ook geen geheimen. Mijnheer kocht om de twee jaar een nieuw exemplaar en zo zag ik de vooruitgang van dit bijzonder handige voorwerp. Helaas stonden de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog voor de deur. Mevrouw kreeg het zwaar te verduren want ze moest aan luxe inboeten. Het personeelsbestand werd drastisch verminderd en de uitgaven teruggedrongen. Mevrouw en Mijnheer hebben het einde van de oorlog niet mee mogen maken. Ze overleden, kort na elkaar, in 1943.

Het huis was nu onbewoond. Personeel was vertrokken en Meneer en Mevrouw hadden geen kinderen. De notaris stelde de zus van Mevrouw op de hoogte. Met deze zus was al jaren geen contact geweest en Mevrouw had geen goed woord voor haar over gehad. “Ach, Liza. Altijd heeft ze kunstenaars over de vloer. Ze gooit zichzelf te grabbel. En dan die kinderen van haar, zo schaamteloos” sprak ze dan tegen haar man. Dus tot de komst van Liza, als ze al zou komen, stond ik eenzaam onderaan de trap. Mijn behuizing was een lege kolenketel welke mijn stof licht vervuilden.

Het duurde een hele poos, maar Liza arriveerde. Op een sombere november dag werd opeens de voordeur opengegooid en daar maakte ze haar entree. Opgedoft in een prachtig mantelpak, hoge schoenen en het blonde haar keurig opgestoken in een knot. Voor een vrouw van rond de zestig jaar was ze een prettige verschijning. Achter haar verscheen een onverzorgde man. Zijn kleding bestond uit een te grote, zwarte broek en een knalblauw overhemd. De haren stonden wild rond het hoofd en zijn handen vertoonden sporen verf. Dit moest een kunstenaar zijn! Nadat het duo de kamers van het huis aan een inspectie hadden onderworpen kwamen ze terug in de gang. “Nou Liza, als ik jou was zou ik het huis inclusief meubilair verkopen.” Liza keek om zich heen en antwoordde: “Ja, het past helemaal niet bij me. Ik zal morgen een makelaar contacten.” Even voelde ik een kilte in me opkruipen. Moest ik, in deze eenzaamheid, nog langer wachten op een nieuw thuis?

Liza liep naar de voordeur toe. Met de deurknop in haar hand draaide ze haard hoofd om en liet, naar mijn tevredenheid, haar blik op mij vallen. “Oh kijk Ruben. Een prachtige oude paraplu! Wel een heel mooi exemplaar. Die laat ik hier niet achter.”En zo verdween ik uit het huis op de hoedenplank van hun auto.

Op die hoedenplank heb ik nog wel even gelegen. Dat was geen prettige ervaring. In de eerste instantie viel het mee. Het was winter en ach, ik had een mooi uitzicht. Liza en Ruben, ja men sprak elkaar nu aan bij de voornaam, woonden aan zee. Elke dag zag ik mensen en met een beetje geluk voer er een boot voorbij. Maar tijdens de lentes en zomers was het veel te warm. Zo vlak achter een ruit liep de temperatuur aardig op! Steeds weer voelde ik een beetje, van de zo zorgvuldig uitgekozen stof, van mijn baleinen scheuren. Vaak was ik treurig gestemd, mijn glorieuze tijd leek ten einde. Men was mij vergeten!

Zo heb ik jaren doorgebracht. Liza en Ruben hadden niet veel geld dus een andere auto kopen was er niet bij. Had dit anders geweest was ik misschien eerder opgemerkt. Maar op een stralende lente dag, ik lag weer te sudderen in de warmte, kwam er een, voor mij totaal vreemde, vrouw naar de auto. Zij maakte het portier open en kroop achter het stuur. Gaan we een ritje maken, dacht ik bij mezelf. De vrouw keek om zich heen. Er kwam nog een vrouw bij. Ze keek naar binnen met een arm geleund op het dak van de auto en zei: “Elsa, heb je dat oude ding gevonden?” “Nee, Monique.” Waarop Monique het achterportier opende. Haar hand kwam in mijn richting… en pakte mij op. “Hebbes!”riep ze opgetogen. Elsa keek verbaasd naar mij. “Nou Monique, die kan wel een opknapbeurt gebruiken zo te zien.” “Ja, maar dat is het wel waard. Eindelijk een souvenir van oma. Wie had dat gedacht.” Ze wierp een gelukkige blik naar Monique.

Na deze bevrijding van de warme zon was ik heel blij, misschien wel de gelukkigste paraplu op de aardbol. Tijdens het vervoer naar mijn nieuwe thuis werden er druk plannen rondom mij gesmeed. Ik zou naar een restaurateur worden gebracht. Deze persoon zou mijn stoffige delen nakijken en repareren. Ja, ik werd weer aanbeden! Ik arriveerde in een zonnig appartement dat, door de hoogte, uitzicht bood over een stad. Ook nu weer werd ik aan iedereen vol trots getoond. “Oh, wat een waardevol bezit Elsa. Van je oma geweest? Prachtige kleuren, jammer dat ze zo verschoten zijn!” spraken de kijkers. Dan ontplooide Elsa haar bedoelingen met mij en ach, dan was ik zo trots! Helaas, de restaurateur heb ik nooit gezien.

Enkele maanden heb ik bij Elsa in de slaapkamer gelegen. Mijn vaste plek was een dressoir vlak bij het raam. Ik genoot van het uitzicht. De stad biedt immers ander vertier dan het strand. Toen brak de dag aan dat Elsa ging opruimen en mij deponeerde in mijn chique, strak vormgegeven, paraplubak. Mantels werden over mij heen gedrapeerd en daar is het bij gebleven. Het laatste wat ik zag was dat Elsa een vouwparaplu in haar handtas stak. Ach, wat verlang ik naar mijn plekje op de hoedenplank. Het leven van een paraplu kan sneu eindigen, vindt u niet?

© Sophie Dijkgraaff 2013

 

 

 

 

 

 

Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.