Ik heb kiespijn. Zomaar ineens. Zoals altijd precies op het slechtst denkbare moment: ik ga een weekendje weg. Wandelen langs de Dokkumer Ee, winkelen in Sneek, en natuurlijk uit eten. Gezellig.
Met een handvol paracetamol strompel ik half verdoofd door de Friese steden. Eten lukt nauwelijks. Moeizaam schuif ik ieniemienie hapjes naar binnen, kauwend als een bejaarde hamster. Ten einde raad bel ik mijn tandarts. Ze kan geen wonder verrichten, maar hopelijk wel een spoedplek regelen.
Maandagochtend om tien uur lig ik in de stoel. Fleur, mijn ‘inval’ tandarts, buigt zich over me heen. Naast haar staat een stagiaire, die druk bezig is met het klaarleggen van het martelgereedschap. Met zorg, zie ik – je moet ergens beginnen.
"Die kies kan ik er nu gelijk uithalen, mevrouw Dijkgraaff," zegt Fleur opgewekt.
Trekken? Daar had ik niet op gerekend.
"En dan neem ik die kies daarboven ook meteen mee."
Pardon?
"Waarom?" vraag ik. "Van die kies heb ik helemaal geen last.”
“Binnenkort wél”, zegt Fleur, alsof ze via mijn wortelkanaal toegang heeft tot de toekomst.
"Nee hoor", antwoord ik. "Mijn kiezen blijven lekker zitten. Ik wacht het nog wel even af."
"Zoals u wilt, mevrouw Dijkgraaff."
Buiten, onderweg naar mijn auto, loop ik met de beelden van het vreemde tafereel bij Fleur in mijn hoofd. Vragen buitelen over elkaar. Heb ik haar favoriete bezigheid gedwarsboomd? Wilde ze haar stagiaire een nieuw kunstje leren? Of had Fleur een sadistisch maandagmorgenhumeur? Mijn gedachten springen naar een andere controle – een poosje geleden, bij de optometrist.
Eens per jaar moet ik opdraven voor een oogtest in het ziekenhuis. Nina, mijn vriendin, ging mee als morele ondersteuning. Na de metingen en het maken van foto’s kregen we uitleg. De optometrist tikte met een pen op het computerscherm:
"Als u hier kijkt, ziet u dat uw ogen geen schade hebben van de diabetes." Haar zachte stem ging over in standje hard en ze articuleerde overdreven – alsof ik doof was.
"Ik constateer wél beginnende staar." Verbaasd keek ik haar aan.
"Geen probleem hoor! Staar is goed te verhelpen!" galmde het door de spreekkamer.
"Oké, niet leuk," antwoordde ik. "Mag ik een vraag stellen? Waarom gaat u steeds harder praten? We hebben het toch over mijn ogen?"
De optometrist keek me ijzig aan – die opmerking kon ze duidelijk niet waarderen. Twee seconden later stond ik met een verwijsbriefje voor de oogarts op de gang. Nina vluchtte naar de wc – giechelen en je blaas bedwingen tegelijk, altijd een uitdaging.
Een paar dagen na mijn tandartsbezoek, héél veel paracetamol, liters spoelmiddel, emmers kamillethee en andere huis-tuin-en-keukenmiddeltjes, is mijn kies tot rust gekomen. Nu vraag ik me af: zal ik deze oplossingen met Fleur delen, of gun ik haar het genoegen haar hobby op een andere patiënt los te laten?
© Sophie Dijkgraaff