Sinds ik het boek Vrouwen met groene vingers zijn buiten gewoon ontdekte, weet ik: ik ben een wandelende tuinramp. Op de schilderijen in dat boek staan dames die, met een dromerige glimlach, een bloem aanraken alsof ze haar net een geheim hebben toevertrouwd. Hun jurken zijn elegant, hun handen zacht en schoon. Geen spoor van aarde, geen zwart randje onder hun nagels. Kortom: dames bij wie geen kreukel te bekennen is.
De eerste bolletjes steken voorzichtig boven de aarde uit. Door de zachte temperaturen lijken ze alle jaargetijden te zijn vergeten. Een bleek zonnetje gluurt door de wolken, valt op de toppen van de bomen. De geur van natte aarde en herfstbladeren kriebelt in mijn neus.
“Pluk de dag!”, “Leef in het moment!”
Tegeltjeswijsheden. Voor anderen misschien; ik kijk liever vooruit.
In de behandelkamer is het net zo koud als het water dat gorgelend mijn keel inloopt. Terwijl ik probeer niet te verdrinken, kijk ik smekend naar de parodontoloog: help!
Ze glimlacht professioneel, trekt het slangetje uit mijn mond en laat een fijne regen van zoutdruppels op mijn gezicht neerdalen. Kijk, dat noem ik service – een schoon gebit én een gratis gezichtsscrub. Nog een paar behandelingen en ik ben rimpelloos.
In de nacht van 7 november 2018 rinkelde de telefoon – op een tijdstip dat telefoons alleen maar slecht nieuws brengen.
Een verpleegkundige met een zachte stem vertelde dat mijn vader overleden was. Mijn vader – die ik de avond ervoor nog een welterustenzoen had gegeven, met de woorden: “Tot morgen!”
Die morgen kwam nooit.
Er is één ding dat ik als schrijfster niet kan verdragen: een wit scherm dat me doordringend aanstaart, alsof het zeggen wil: nou, vrouw, kom op! Had ik een spannend leven, dan kon ik daar natuurlijk over schrijven. Een bruisend feest, een ingewikkelde man die zijn sokken laat slingeren, een paar dankbare kinderen met grootse carrières – het soort ingrediënten waar columns zich vanzelf mee vullen. Maar nee. Die kinderen heb ik niet, en die man... die gooit zijn sokken in zijn eigen slaapkamer neer. Wij houden allebei van ruimte. Veel ruimte. Zóveel, dat we elkaar soms dagen niet tegenkomen.
Waarom gebeurt het toch elke keer weer? Zodra ik op het scherm lees: u wordt gecontroleerd, breekt het klamme zweet me uit. Alsof ik op heterdaad betrapt ben op iets wat ik nooit zou doen. Wat ook niet helpt: de controleur. Een forse man die weliswaar ‘goedemorgen’ bromt, maar die me aankijkt alsof ik al schuldig ben bevonden. Op zijn gemak haalt hij mijn zorgvuldig ingepakte boodschappen uit de tas: de zware spullen onderin, de eieren, groenten en een croissant erboven.
Iedereen stapt de bus in, gekleed in zijn beste kleren, alsof er een modeshow tussen de hortensia’s gepland staat. Ze glimlachen beleefd naar elkaar en mompelen een voorzichtig ‘goedemorgen’, waarna ieder weer terugzakt in zijn eigen bubbel – klaar voor de tuinreis.
Draadloze oortjes – toevallig in de aanbieding, luxe én goedkoop – zijn sinds afgelopen voorjaar mijn nieuwe speeltje. Bij de eerste zonnestralen nestelde ik me op het balkon, drankje binnen handbereik, Patrick Bruel zachtjes in mijn oren. Geen buren die al wekenlang boorden. Geen telefoontjes die meteen een antwoord eisten. Geen eenden die elkaar luid kwakend op de hielen zaten. Het was alleen ik en de Franse zanger.
Ik sta met mijn vriendin Nina in de Starbucks. Voor ons staat een lange rij pelgrims, op weg naar de toonbank voor een latte macchiato met havermelk, een vleugje kurkuma, vanille of iets anders supertrendy. Foam-art-hartjes vliegen je om de oren, net zo scheutig als kusjes-emoticons op Facebook. Wat ik zo enig vind, is dat de medewerkers van dit koffieheiligdom je naam roepen zodra je cafeïneshot klaar is. ’t Is net of je bij familie op bezoek bent — maar dan zonder dat ongemakkelijke smakmoment waarbij ik altijd verkeerd begin en een botsing onvermijdelijk is.
Ik kan ’s nachts flink tobben over een verhit gesprek van die voorbije dag. De scherpste antwoorden schieten door mijn hoofd, te laat, zoals altijd. Onmiddellijk bedenk ik hoe ik de volgende keer zal reageren. Als die kans zich aandient, ben ik alles weer vergeten, net als de vorige keer. Wat me ook dicht laat klappen: mensen die je in een gesprek meteen overbluffen met hun kennis. Ze lijken zo zelfverzekerd, terwijl ik me altijd zorgen maak over wat ik verkeerd zou kunnen zeggen.
Plots zie ik iets bewegen: twee piepkleine pootjes, snel, onrustig. Dan wroet een kopje zich tussen de bladeren van mijn hortensia door en kijken we elkaar verbaasd aan: de muis en ik. Mijn hartslag knalt omhoog. Wat kan zo’n klein wezentje nu eigenlijk aanrichten?, hoor ik je denken. Eigenlijk niets. Voor hem – of haar, daar wil ik vanaf wezen – ben ik een grote blonde reus. Toch zit ik er ondertussen bij als een wokkel: opgekruld in mijn tuinstoel, adem ingehouden.
“O, kijk! Dat huis staat te koop!” gil ik. Mijn vriend – chauffeur en kampioen paniekvoetbal – trapt vol op de rem. Gelukkig heb ik mijn gordel om, anders had ik de dode vliegen op de voorruit van héél dichtbij gezien. Niet echt iets waar je een close-up van wilt.
De klok geeft aan dat ik nog tien minuten moet wachten op de volgende metro. Mijn hartslag gaat langzaam omlaag. Toen ik net mijn ov-kaart scande, schrok ik me lam: een man trapte het poortje open waar ik door wilde. Samen met zijn hond, een beest met een kop die je liever niet tegenkomt, raasde hij langs me naar de uitgang.
Geen betere tijdsbesteding dan mensen kijken. Heerlijk! Ik herken zoveel van mijzelf in anderen: zeulen met tassen vol spullen die ik niet nodig heb, kibbelen met mijn partner omdat we allebei ergens anders heen willen, giebelen met een vriendin om een verhaal wat alleen tussen ons leuk is. Niet alleen op straat, ook in de digitale wereld zie ik overeenkomsten.
De bloemen steken hoog boven me uit: dieppaarse salvia, zonnige rudbeckia, zachtroze akelei en de vurige gloed van een bloedrode cactusdahlia. Tussen dit kleurenspel deinen de halmen van siergrassen mee op het ritme van de wind. Bijen, hommels en vlinders zweven van bloem naar bloem, dronken van nectar. Op een verweerd stenen bankje wast een poes haar vacht met trage precisie. Ik ga naast haar zitten en snuif de mix van bloemengeuren op. De zon schijnt vrolijk, maakt het tafereel compleet. Ik voel me even in een sprookje, alsof ik Alice in Wonderland ben.
Buiten is het grijs, beetje motregen – niks om je druk over te maken, daar word je amper nat van. Maar jawel, ik fiets de straat nog niet uit en – poef – de hemelsluizen gaan wagenwijd open, vergezeld van een donderklap als extra bonus. Verzopen is een understatement als ik het winkelcentrum bereik.
De dag begint met een moord. Ter verdediging: een moord zonder voorbedachten rade. Hij – of zij, dat zie je niet bij een insect van nog geen centimeter – had gewoon even met zijn vleugels moeten fladderen, zodat ik hem niet per ongeluk verpletterde met een natgemaakte vinger waarmee ik een pluisje wilde oprapen. Met schuldgevoel laat ik het arme beestje nog even spartelen – wie weet komt-ie weer tot leven.
Ik dacht serieus dat dat tijdperk voorbij was. Maar nee. Samen met Nina en onze partners staan we in een autoshowroom. De geur van nieuw leer en de lichte walm van verse lak hangen in de lucht – alsof je de Louis Vuitton voor autoliefhebbers binnenstapt. De verkoper klapt van een rode blikvanger, waar onze mannen direct op doken, de motorkap open. De ijzerplaat heeft geen steunpoot – reuze ‘handig’ – zodat je de olie kunt bijvullen zonder jezelf te onthoofden en steekt van wal over pk’s, turbo’s en andere belangrijke dingen die onder de kap schuilgaan.
Ik sta op de Champ de Mars en staar omhoog. Daar is ‘ie dan: de Eiffeltoren. Mooi? Absoluut. Maar mijn hart maakt een sprongetje van paniek. Dat glazen platform op 57 meter hoogte? Daar krijg je me echt niet op.
Buiten ruikt het naar regen op oververhitte straten. De zomer danst al dagen met de herfst. Zo loopt het zweet uit mijn oksels, dan ineens moet ik een jas aan, want regenachtig en fris. Zodra ik het ziekenhuis binnenloop, verandert de geur onmiddellijk in dat typische ziekenhuisluchtje: een mengsel van ontsmettingsmiddelen, medicijnen en de geur van mensen. Niet te verkrijgen bij ICI PARIS.

