Het was tijd om de buitenboel te schilderen, zo vond onze Vereniging van Eigenaren. Dus verscheen er een schilder aan mijn voordeur, die zich voorstelde als Erik, om een afspraak te maken. Achter hem stond een jongere man. Zijn pet prijkte achterstevoren op zijn hoofd, alsof hij de wereld uitdaagde. Erik stelde hem voor als leerling-schilder. Zijn ouders hadden vast een betere naam voor hem bedacht, maar ik besloot mijn gedachten niet uit te spreken. Ondertussen hoorde ik Erik zeggen dat ik niet noodzakelijk thuis hoefde te zijn tijdens de werkzaamheden. "De leerling kan wel via het balkon heen en weer klauteren", voegde hij eraan toe. Dat leek me geen goed idee. Stel je voor dat hij door het glas bovenop de balkonmuur zou trappen. In dat geval zouden er nog meer mannetjes mijn territorium betreden. Ik ben geen fan van ongenode gasten. We maakten dus een afspraak voor een dag waarop ik thuis zou zijn.
Als je net als ik een liefhebber bent van bloemen, laat je geen kans voorbijgaan om tuinen te verkennen. Zo ging ik eerder dit jaar met mijn zus op tuinreis naar Münster. Drie dagen bezochten we tuinen en keken we onze ogen uit. Ondanks het weer dat ons bepaald niet gunstig was; het plensde tachtig procent van de tijd.
Het aangaan van een praatje met een onbekende vormt geen enkel probleem voor mij. Vanochtend nog voerde ik een vlot gesprek in de supermarkt met een dame die mijn boodschappen zonder enige terughoudendheid over de scanner zwiepte en ze met een vaart op de rolband gooide. "Zou je het iets rustiger kunnen doen?" vroeg ik nadat de familiezak chips – ja, ik weet het – bijna geraakt werd door een galiameloen. "Natuurlijk, maar er staan nog meer mensen te wachten, toch?" De woorden die daarop volgden, laat ik liever achterwege vanwege het taalgebruik van mijn gesprekspartner. Het resultaat? Die caissière zal me nooit meer zien.
Ik heb een wat vreemde eigenschap. Nou ja, eigenlijk heb ik er meerdere, maar daarover schrijf ik later nog eens. Laat ik niet langer je tijd verspillen: ik bezoek graag begraafplaatsen. En dan niet zoals Rob Kemps, de begraafplaatsen van bekende chansonniers op Cimetière du Père-Lachaise, al moet ik toegeven, het graf van Édith Piaf heb ik wel bezocht. Toch vind ik het interessanter oude begraafplaatsen te bezoeken waar voor ons onbekende mensen hun laatste rustplaats hebben gevonden.
De vakanties zijn afgelopen. Alle spullen die we meezeulden liggen weer op hun plek. Kersverse avonturen sluimeren in onze herinneringen om ooit nog eens tijdens een verjaardag op te rakelen. En dat is best zonde. Niet van de spullen, wel van de verhalen. Ik kan enorm genieten van de avonturen die we meemaken zodra we Nederland achter ons laten.
Op tv zag ik dat blootsvoets lopen een trend is. We zijn blijkbaar allemaal op zoek naar onthaasten, loslaten en innerlijke rust, want dat is wat blootvoets lopen met zich meebrengt. Je wordt er heerlijk zen van. Ik doe niet mee aan de blotevoetenhype. Nee, dat schrijf ik niet goed. Ik doe er wel aan mee, maar niet omdat het nu ineens een modegril is. Jaren geleden ben ik met Nina al een blootvoets avontuur aangegaan.
Daar stonden mijn zus en ik dan, klaar voor een avontuurlijke tuinreis naar het pittoreske Münster. Gewapend met onze paraplu's en regenjassen tegen de dreigende wolken, stapten we vol goede moed in de bus op station Amersfoort. De volgende groep tuinliefhebbers zou in Barneveld opstappen, waarna we via Zwolle aan de reis konden beginnen.
Zodra we de slagboom voorbij waren gereden passeerden we de kantine. De plek waar het campingleven bruiste en vermaak volgens een vast weekschema plaatsvond. Op maandagmiddag werd er fanatiek geklaverjast, gevolgd door swingende danslessen op dinsdagmiddag. Woensdag was gereserveerd voor kindervermaak, de donderdagmiddag stond in het teken van de creabea’s. Op de vrijdag- en zondagmiddagen werd er geborreld. Ongeveer zo zag het schema eruit, precies weten doe ik het niet meer.
Toen ik ongeveer acht jaar was vond er een grote verandering in mijn leven plaats: onze sleurhut werd omgeruild voor een stacaravan. Dit nieuwe vakantieverblijf bood ons niet alleen meer leefruimte en een eigen slaapkamer voor mijn zus en mij, het grootste voordeel was een echt toilet. Dat paste ons wel. Weg waren de dagen van het gerommel in de voortent terwijl iedereen kon meeluisteren naar de natuurlijke geluidseffecten die soms ontsnapten. Hoewel we als familie onder elkaar waren, had ik er altijd moeite mee rustig het kleinste kamertje te bezoeken, terwijl mijn moeder zowat naast me de aardappelen zat te jassen.
“Twee nachten logeren in een kasteel, wie wilde zoiets niet?” Deze vraag las ik in het boek Engelenhaar van Bart Chabot. Van Barts levensverhaal stapte ik moeiteloos over naar de beelden die mijn fantasie voorschotelde. Ik zag mezelf rijden in een Lancia Lambda over een lange oprijlaan, op weg naar een prachtig kasteel dat majestueus aan het einde verscheen. Voor de houten toegangsdeuren stond een rits personeelsleden à la Downton Abbey klaar om me te begroeten. Zodra ik uitstapte, werd mijn bagage direct overgenomen door een kofferdrager. Naast koffers had ik een chique gouden kledingrek meegenomen met een garderobe die koningin Maxima niet zou misstaan. Hoe ik dat rek in de cabriolet had vervoerd? Dat vertelde mijn verbeelding niet, maar het was vast een hoop gedoe.
Over het algemeen ben ik redelijk tevreden met mezelf. Ik heb een mooi huis, leuke baan en mijn gezondheid is redelijk. Nou dat is dan dik voor elkaar, hoor ik je denken. Nou toch niet helemaal. Er is nog iets waar ik graag vanaf zou willen: mijn perfectionisme.
Op de videofilm loopt mijn nichtje druk brabbelend door de woonkamer. “Daar! Poes!” Met haar peutervingertje wijst ze naar een kat die buiten op de tuinmuur zit. De viervoeter zit zichtbaar te genieten van de zon die zich tijdens de opname van haar beste kant laat zien.
“Hé Renate, heb je mama’s schoenen aan?”
Mijn nichtje kijkt verbaasd naar haar voeten, alsof ze ineens beseft dat de schoenen waarop ze waggelt veel te groot zijn voor haar voetjes. “Niet vallen hoor”, hoor ik haar mama zeggen.
“Een- twee- drie, lachen!” Terwijl het fototoestel klikte, keek ik net achterom uit angst dat ik van de sleephelling van de oude molen zou vallen. Ik pakte de arm van Danny, een oude vriend die naast me stond. “Ik zag je al spartelen in het water”, fluisterde hij glimlachend in mijn oor. Dat heb ik wel vaker met Danny, dat we aan hetzelfde denken. Smoezend herinnerde ik hem aan de keer dat hij kopje-onder ging.
Met grote moeite zoog ik mijn longen vol lucht. “Ik leef nog!”, hoorde ik mezelf gillen. Tranen liepen over mijn wangen. Ik voelde hoe mijn hart sneller begon te kloppen, mijn gedachten vlogen over elkaar heen. Wat was er gebeurd? Waarom lig ik hier? Mijn mond was kurkdroog. Nog een keer om hulp roepen lukte me niet. Ineens klonk van ver weg een stem: “Sophie, wakker worden!”
“Wat ben je toch ook een kl......!”, raasde de vrouw. In de vijver, grenzend aan mijn balkon, zag ik hoe de vrouw in een kano ronddreef, samen met haar man. Hoe het stel het ook probeerde, ze konden de kant van de vijver niet bereiken. Ik nam nog een slok van mijn gin-tonic en keek toe hoe het schouwspel zich ontvouwde.
Ik word wakker door de uitbundige stralen van de zon. Een mooie dag kondigt zich aan. Toch voel ik me verre van vrolijk. Met het verkeerde been uit bed gestapt, zo voelt het. De (zelfverkozen) stilte is te stil. Na twee telefoontjes – een met mijn vader en een met een vriend – weet ik, dit is mijn dag niet. Beiden eindigen in een twist. De klok vertelt dat het half een is, tijd voor de lunch.
“Papa dáár!” riep het jochie. Zijn blonde krullen dansten in de wind, zijn wijsvinger wees richting zee. Ongevraagd volgde ik zijn aanwijzing en zag wat dáár was: een groep surfers kleurde met hun zeilen het uitzicht. “Dat zou ik nog weleens willen doen, surfen. Lijkt jou dat ook wat?” hoorde ik mijn vriend zeggen. Verbaasd keek ik hem aan.
“Dat is leuk!”, zei mijn vriend toen ik hem vertelde een middag te gaan winkelen met mijn vriendin. Binnenkort heb ik een bruiloft en daar moet voor gewinkeld worden, hi-ha-ho! “Weet je wat je doet Sophie, maak een lijstje met klusjes die je gedaan wilt hebben, ga ik die dag aan de slag. Kan ik lekker mijn gang gaan zonder dat jij op mijn vingers kijkt.” Glimlachend kaatste ik de bal terug: “Als jij niet zo'n last had van uitstelgedrag kreeg je inderdaad een lijstjé, nu wordt het een lijst.”
Het was een prachtige lentedag toen we begonnen aan een weekendje weg. Voorop liepen onze mannen, zij wisten ons doel feilloos te vinden. Mijn zus en ik volgden. Om de beurt haalden we verhalen op van de jaarlijkse bezoeken aan Dokkum die, net als dit keer, startten op de Algemene Begraafplaats. Eerst ging ik samen met mijn ouders, broer en zus het graf van beppe bezoeken, daarna werd het beppe en pake en sinds een paar jaar heeft mijn vader er ook een plekje.
Er gaat geen dag voorbij zonder dat eindeloze rijen van woorden langsstromen. En als mijn klep een keer stilstaat, is er altijd nog mijn innerlijke stem die hele dialogen voert tot ik er soms horendol van word. Woorden kunnen ook iets wonderlijks. Net als met muziek kunnen bepaalde woorden mij terugkatapulteren in de tijd.