Zodra ik een kringloopwinkel binnenstap, volg ik een vast ritueel. Eerst dwaal ik langs de oude serviezen, waar ik steevast fantaseer over hun verleden. Welke tafels hebben ze gesierd? Bij welke gelegenheden? Het porselein uit de art-deco periode – een stijl die mijn hart sneller doet kloppen – roept beelden op van dames in charlestonjurken en kenmerkende klokhoedjes, dansend om de eettafel. Alsof je op een filmset van The Great Gatsby staat.
Het beloofde een stralende dag te worden. De zon scheen uitbundig en met een opgewekt gevoel fietste ik langs kleine dorpjes. De tuinen toonden hun kleurenpracht: ooievaarsbek, hortensia's en andere zomerbloeiers. In de sloten waren eenden en zwanen druk in de weer met hun kroost. Kortom, het was een dag waarop je zeker weet: de wereld is mooi.
Een Facebook-vriendin stuurde een berichtje: "Ik ga met mijn dochter naar Taylor Swift!" Ik moet eerlijk bekennen, ik ben geen fan van deze zangeres – sterker nog, vraag me om een van haar hitnummers en ik zou geen titel kunnen opnoemen. Toch voelde ik een steek van jaloezie.
Ik was dertien jaar oud toen een Zweedse popgroep de hitlijsten bestormde: ABBA! Mijn zus en ik waren meteen verkocht. Je kent het wel: voor de tv, haarborstel als microfoon, danspasjes imiteren en meeblèren. Een paar minuten waren wij de echte Dancing Queens. Ik was Agnetha, mijn zus Frida. We leefden voor de glitters en de glamour, al was het maar in onze verbeelding.
“He Sophie, jij kwam vroeger toch ook in de Boemerang?”
Ik keek op uit mijn boek. Samen met Nina zat ik op mijn balkon. Ik las een roman van Arthur Japin, zij verdiepte zich in een verhaal van Ad van de Dool over Papa Blanca, een penozebaas in Rotterdam.
“Daar wordt over geschreven in dit boek.”
Gisteren was het zover: mijn zestigste verjaardag. Dat kroonjaar heb ik nu ook binnen. Waarschijnlijk ben ik over de helft, maar wie hoort mij daarover klagen? De kipfilets aan mijn bovenarmen swingen vrolijk mee als ik zwaai, mijn geheugen heeft soms wat hulp nodig van die kleine gele plakbriefjes – hoe heten ze ook alweer? O ja, post-its! – en mijn lijf is niet meer zo soepel als vroeger. Maar wat maakt het uit? Na een hobbelige start in het leven heb ik het toch maar mooi tot hier geschopt.
Buiten stonden de zomerbloeiers in hun potten te rillen in de regen en woeste wind. We gaan van krokussen rechtstreeks naar kerstbomen, zo lijkt het althans. En dat is niet alleen jammer voor de lange, zwoele avonden die we normaal gesproken rond deze tijd buiten doorbrengen, maar ook van mijn nieuwe zonnescherm dat nog geen enkele keer is uitgedraaid.
Ik zat me te vervelen in de trein. Normaal geniet ik van het geratel van de wielen op de rails, maar het sombere weer maakte het uitzicht deprimerend. Verveeld keek ik naar de andere passagiers. De een zat met een koptelefoon op te headbangen, een ander peuterde in zijn neus en weer een ander had een beduimeld boek in haar handen. Ik herkende de omslag meteen: Vijftig tinten grijs. Jaren geleden een grote hit in boekenland, waarmee de schrijfster E.L.James haar zakken vulde. Althans dat vermoed ik. Na de reeks is ze van de aardbodem verdwenen.
De zon straalde uitbundig. Mijn vriend en ik tuften na een heerlijk weekend met vrienden in Hoei, vrolijk over de landweggetjes. Koolzaad, vingerhoedskruid en velden met klaprozen flitsten voorbij. Als Monet nog leefde, had hij ongetwijfeld zijn kwasten gepakt. Kortom, het was zo’n dag waarop je bijna barst van geluk, alsof het leven mooier is dan op andere dagen.
Het was dinsdag, de regen kletterde neer en mijn goede humeur was samen met de zon verdwenen. In de wachtkamer waar ik moest zijn, was het een drukte van jewelste. De laatste vrije stoel was naast een man met een blauwe Appie-tas tussen zijn knieën geklemd. Zijn vingers dansten over het scherm van zijn telefoon alsof hij een meesterpianist was. Geen ramp, echter sinds corona houd ik liever afstand van vreemde mensen.
“We worden oud, Sophie.” Nina keek me aan vanaf haar bank. Zoals altijd had ze een kussentje op schoot, zodat ze tijdens het praten aan de randjes kan frutselen. De mens heeft rare gewoontes. Met ‘we’ bedoelde ze haar vriend en mij. Hij heeft vorige maand Isaak gezien, ik tik volgende maand ook de zestig aan.
Toen we net begonnen te daten, nam mijn toenmalige vriend me mee uit eten. Niet naar een bistro, nee, we gingen op chic. Op de afgesproken avond zoefden we omhoog – hij strak in pak, ik in mijn mooiste jurk op naaldhakken.
Op een zaterdag reden we goedgehumeurd naar Lier. Een paar dagen eerder had ik, samen met mijn vriend, het internet afgespeurd op zoek naar een geschikte bestemming voor een weekendje weg. Toen we de foto's zagen van de Zimmertoren, met daarop een jubelklok ontworpen door Louis Zimmer, op het gelijknamige stadsplein in Lier was de keuze snel gemaakt.
Ik ga niet snel op de knieën, maar laatst gebeurde het toch. Mijn koelvriescombinatie, ooit bejubeld om zijn fantastische ontdooifunctie, bleek in werkelijkheid geen afkeer te hebben van het ijs dat zich aan de binnenkant vastzette. Kort na de aankoop schreef ik op mijn to-do-lijstje: verkoper bellen. Die aantekening heb ik nooit afgevinkt. Nu staat er: koopjesjacht.
Ze kwam als een wervelwind op me af. Voor ik het wist, raakte ik verstrikt in een omhelzing die me deed denken aan een worstelwedstrijd. Zonder aarzeling plantte ze meerdere koraalrode lipstickzoenen op mijn wangen alsof ze een kunstwerk aan het stempelen was. Mijn brein dook in het stoffige archief van mijn herinneringen, wie was deze vrouw? Een vroegere schoolvriendin? Buurvrouw? Iemand uit mijn yogaklas die ik zonder yogamatje onder haar arm niet herkende?
Nog voor de vogels ontwaakten, liep ik de woonkamer binnen en zwiepte de lamellen open. Tot mijn verrassing werd ik niet begroet door de stralende ochtendzon, maar door een dikke mist die het uitzicht in een waas hulde. De bomen aan de overkant van de vijver waaraan ik woon, waren slechts vage contouren, de brug even verderop was spoorloos verdwenen.
Ik zie altijd op tegen mijn driemaandelijkse bezoek aan de mondhygiënist. Niet alleen vanwege de onvermijdelijke schoonmaakbeurt, maar ook vanwege de ellenlange monologen van mijn behandelaar. Ook dit keer werd ik, nog voor mijn billen de tandartsstoel hadden gevoeld, overstelpt met verhalen over van alles en nog wat: van lekkages in de praktijk tot haar ongetrainde labrador die thuis de boel sloopt en de zoon die op het punt staat naar het vmbo te gaan.
De lentekriebels joegen me uit bed. Buiten kwetterden de vogels net zo enthousiast als ik me voelde. De sombere winterdagen waren voorbij, het was tijd voor actie.
Op hoge hakken dribbelde de strenge ‘sergeant’ van naailes door de gangen van de huishoudschool waar ik de opleiding tot huishoudkoningin volgde. Haar suikerspin-kapsel danste op en neer, als een wiebelend vogelnestje. Ondanks haar ijzeren discipline – scheve naden of slordige zomen werden niet getolereerd – wist ze toch een vonk van passie voor het naaien in me aan te wakkeren. Het was het begin van een puberale droom: ik wilde modeontwerper worden, de opvolger van Nina Ricci.
De badkamer bood flink wat ruimte. Er stond een badkuip tegen de linker muur, met daarboven een douchekop en nog hoger een straalkacheltje, opgehangen door mijn vader. Het apparaat zorgde ervoor dat zelfs de koudste winterdagen tropisch aanvoelden. Het is eigenlijk best grappig dat ik me nog kan herinneren dat op die specifieke dag de lucht strak blauw was en de zonnestralen vrolijk door het raam naar binnen dansten. Genietend van het warme water – daar heb ik dan weer geen actieve herinnering aan, maar wie gaat er in koud water zitten? – zag ik mijn borstkas en nam een besluit: ik moet een behaatje.