De zon straalde uitbundig. Mijn vriend en ik tuften na een heerlijk weekend met vrienden in Hoei, vrolijk over de landweggetjes. Koolzaad, vingerhoedskruid en velden met klaprozen flitsten voorbij. Als Monet nog leefde, had hij ongetwijfeld zijn kwasten gepakt. Kortom, het was zo’n dag waarop je bijna barst van geluk, alsof het leven mooier is dan op andere dagen.
Aan het einde van de binnendoorweg lieten we het idyllische Ardense landschap achter ons en stoven richting Luik. Bij het naderen van de stad kreeg ik plotseling een onstuitbare trek in een biertje. Niet zomaar een biertje, nee, mijn favoriet: een Jupiler uit het vat met zo’n mooie laag schuim.
Ik deelde mijn dringende behoefte aan gerstenat met mijn chauffeur. Hij had ook wel zin in een pilsje, al was het in zijn geval een 0.0. We namen de afslag Jupille-sur-Meuse, vlak bij Luik. Hier moeten we wel een Juup kunnen scoren, dachten we optimistisch. Piedbœuf, de brouwerij van het vloeibare goud, staat in deze plaats. We reden richting het centrum op zoek naar een café.
“Vreemd,” mompelde ik, “je zou verwachten dat het hier stikt van de kroegen.” Na kriskrassend door de straten te zijn gedwaald viel mijn blik op een kleine kroeg, knus ingeklemd tussen grote gebouwen.
“Hier moet het gebeuren”, zei ik met een kurkdroge mond.
Nog voor de beste stuurman ter wereld de sleutel uit het contact had getrokken, liep ik met de vastberadenheid van een speurhond die een spoor had opgepikt, het bierwalhalla binnen. Tussen reclameposters voor Kriek Lambic, La Chouffe, Westmalle en Leffe hing een zwartwit afbeelding van een vers getapte Jupiler. Opgetogen nam ik plaats aan een tafeltje. Mijn vriend kwam enkele meters na mij binnengeslenterd en plofte naast me neer.
“Ik zie nergens een tap”, merkte ik op, mijn ogen speurend naar de bron van vloeibare perfectie. “Ze hebben toch wel een tap?”
“Tuurlijk wel, dit is hét bierland van Europa”, antwoordde mijn vriend geruststellend.
Tuurlijk niet! Nadat ik aan de cafébaas vroeg om de godendrank antwoordde hij:”En fût? Nous n’avons pas cela.” Oftewel, als ik per se een Juup wilde hebben, moest ik genoegen nemen met een flesje.
Even later zaten we teleurgesteld, in het hart van Jupiler-land, met een flesje in onze hand. Het voelde als een bezoek aan Rome zonder het Vaticaan te zien, of als een dagje strand zonder zon. Mijn vriend tikte met zijn flesje tegen het mijne: "Op het leven en op onverwachte wendingen! Trouwens ik had Bart net aan de telefoon. Hij zit nog in Hoei. In de kroeg daar hebben ze wél Juup van het vat.”
Daar wel!
"You can’t always get what you want”, neuriede ik zachtjes.
© Sophie Dijkgraaff