Buiten stonden de zomerbloeiers in hun potten te rillen in de regen en woeste wind. We gaan van krokussen rechtstreeks naar kerstbomen, zo lijkt het althans. En dat is niet alleen jammer voor de lange, zwoele avonden die we normaal gesproken rond deze tijd buiten doorbrengen, maar ook van mijn nieuwe zonnescherm dat nog geen enkele keer is uitgedraaid.
Terwijl ik zo zat te mijmeren, hoorde ik Nina binnenkomen: “Hé Sophie, lekker geslapen?”
“Prima, jij?”
“Nou, ik had het druk vannacht.”
Ik trok een wenkbrauw op. Alles delen betekent niet dat ik op haar nachtelijke avonturen zit te wachten.
“Nee joh,” lachte ze, “ik heb het over dromen! Eerst trouwde ik met een wildvreemde kerel, wel een lekker ding trouwens, en toen ik net de ring om had, viel ik uit een helikopter. Hoe kom ik daar nou op?”
Ik zag het voor me: Nina in een trouwjurk, zwevend door de lucht. “Had je wel een parachute?”
“Euh, nee. Dat geloof ik niet. Dat was nog niet alles, de ergste nachtmerrie had ik vlak voor ik wakker werd. Ik rende kilometers door een donker, eng bos, achtervolgd door een griezel met een zeis.”
“O, die ken ik,” antwoordde ik. “Dan word ik wakker, zwemmend in mijn eigen zweet.”
“Precies! En dan probeer je jezelf te overtuigen dat het allemaal niet echt is, maar het blijft hangen. Alsof je geest een slechte B-film op repeat heeft gezet.” Nina kroop op haar favoriete plekje op de bank: “En jij dan? Nog spannende dromen gehad?”
“Nee,” zei ik. “Wel een rare. Vorige week droomde ik dat ik op vakantie ging naar een tropisch eiland. Toen ik na veel vertraging aankwam, bleek het een bouwplaats te zijn. Overal zand, maar geen strand.”
Intussen waren we verhuisd naar de eettafel, op de achtergrond knorde de kachel als een oude brombeer. We slurpten van onze koffie en deelden horrordromen.
“Ik heb een plan,” zei Nina, haar ogen twinkelden. “Binnenkort is er een spirituele beurs. Zullen we gaan? Kunnen we een droomuitlegger vragen om een verklaring voor al die krankzinnigheid die we 's nachts meemaken.”
“We kunnen het altijd proberen," antwoordde ik, “maar of diegene van onze brij aan dromen chocolade kan maken, betwijfel ik. Misschien kunnen ze ons wel vertellen of het ooit nog zomer wordt.”
Nina lachte: “Of dat ik ooit ga trouwen zonder uit een helikopter te vallen.”
Buiten was de wind overgegaan in een harde storm. Nina en ik staarden naar de regen die langs de ramen stroomde. “Op betere dagen,” zei ik, terwijl ik mijn kopje omhoog hief.
Nina knikte: “Wie weet, wordt het toch nog een mooie zomer.”
“Laten we het hopen, dan kan ik eindelijk mijn zonnescherm uitdraaien.”
© Sophie Dijkgraaff