Nu de ijsheiligen zich bijna uit de voeten maken, weet ik het zeker: het is tijd. Tijd om echt uit te pakken op mijn balkon en de beperkte ruimte verder om te toveren tot een oase van rust, kleur, geur en – als het even kan – ecologische verantwoordelijkheid. Denk aan korenbloemen, Spaanse margrieten en een slaapmutsje dat, voor de duidelijkheid, niet op het hoofd thuishoort, wel in een pot. Alles wat bloeit én een steentje bijdraagt aan het welzijn van bijen, vlinders en andere fladderaars.
Voor wie niet dagelijks met een gieter in de hand staat: ijsheiligen markeert het moment waarop eenjarige planten eindelijk naar buiten kunnen, zonder angst dat de vorst ze ’s nachts om zeep helpt. Enfin, idyllische beelden dringen zich op: vlinders die frivool tussen de bloemen dansen, tevreden zoemende bijen en ik, met een kopje thee in de zon, hun vreugde bewonderend.
Om dat perfecte plaatje werkelijkheid te maken, vertrek ik naar het tuincentrum. Altijd een risico, want ik koop met mijn ogen. Alles wat bloeit én in de auto past, lonkt. Ik keer terug naar huis met oleanders, zakken aarde en … een tray petunia’s Purple Pirouette waar je ‘u’ tegen zegt. Zoetgeurend, uitbundig bloeiend, perfect passend in mijn zorgvuldig samengestelde kleurenpalet.
Voldaan inspecteer ik het eindresultaat – een beetje zoals een kunstenaar zijn net voltooide meesterwerk bewondert. Het ziet eruit zoals ik het voor me had. Alles lijkt perfect. Totdat Nina langskomt.
“O, naar het tuincentrum geweest?” zegt ze met een glimlach. “Mooi hoor, die petunia’s. Helaas hebben insecten helemaal niks aan die dubbele bloemen, wist je dat?”
Ik kijk haar aan alsof ze net heeft beweerd dat croissantjes niet uit Oostenrijk komen.
“Echt waar”, zegt ze, terwijl ze de tere bloemblaadjes van de petunia’s lichtjes openbuigt om haar punt te maken. “De nectar zit zo diep verstopt dat bijen en vlinders er simpelweg niet bij kunnen.”
“Dat is niet handig, Sophie,” berisp ik mezelf. “Een bloem kopen waar geen fladderaar iets aan heeft. Net zoiets als een restaurant openen zonder eten.” Teleurgesteld kijk ik naar een lachende Nina.
“Weet je wat? We gaan terug naar het tuincentrum,” stelt ze voor. Zo gezegd, zo gedaan. Samen lopen we kritisch rond. Zodra ik mijn hand uitstrek naar een witte Rosa David Austin Leonora hoor ik Nina roepen: “Dubbele bloembladen!” Ik trek mijn hand stilletjes terug, betrapt. Uiteindelijk selecteren we planten die wél insectvriendelijk zijn: lavendel, kleine maagdenpalm, kaasjeskruid. Nadat ik ze thuis tussen de andere planten heb gezet, komen er meteen drie bijen buurten. Beter bewijs van succes is er niet.
’s Avonds nestel ik me op mijn favoriete plekje op het balkon. Een kop thee dampt op tafel. Het is nog nét warm genoeg om niet naar binnen te vluchten. Ik luister naar het zachte gezoem dat de stilte vult, voel me een zinvol schakeltje in de keten. De potten puilen uit, bijen en vlinders zijn tevreden. Ik neem me voor voorlopig geen tuincentrum meer te bezoeken – tenzij ik bereid ben zelf op de vensterbank te bivakkeren.
© Sophie Dijkgraaff