In mijn gang hangen twee houten schaatsjes van toen ik een jaar of vijf was. Ze herinneren aan die winters dat mijn zus en ik schaatslessen kregen van mijn vader. Hij hield een stoel rechtop aan de leuning, en daar hingen wij achter. Mijn zus had de slag al snel te pakken, ik niet. Zelfs toen ik mijn vader had ingeruild voor een tienerliefde die me meenam naar de Ton Menken ijsbaan, lag ik vaker op het ijs dan dat ik erop stond.

En dan rolschaatsen, nog zo’n hit uit mijn jeugd. Denk je aan die hippe skates in fluorescerende kleuren? Vergeet het maar. Mijn rolschaatsen bestonden uit twee verstelbare ijzertjes met vier rode wieltjes met zwarte banden. Ze klikten vast aan de neus van je schoen en om de enkel ging een leren riempje. Laatst zag ik een foto uit 1973 van kinderen die op een autoloze zondag vrolijk rolschaatsten over de snelweg. Heen en weer, zwierend als schoonrijders over het asfalt. Op die foto’s zul je mij niet vinden. Op het wegdek kon ik net zo min rechtop blijven als op het ijs. Ik schommelde alle kanten op tot mijn neus de aarde ontmoette. Hoeveel meters pleister mijn moeder heeft vastgeplakt op mijn kapotte knieën – Hansaplast draait er nog op!

Nu, jaren later, kijk ik naar die oude schaatsjes en glimlach. Het zijn niet de lessen of de vallen die blijven hangen, maar de momenten samen met mijn vader, mijn zus, en zelfs die tienerliefde op de Ton Menken ijsbaan. Misschien was ik geen natuurtalent op het ijs of op wieltjes, ik leerde iets anders. Doorzetten, opstaan na elke val, en vooral samen lachen, zelfs als mijn neus weer eens de grond kuste. Dat is wat deze oude schaatsjes me elke dag opnieuw vertellen.

© Sophie Dijkgraaff

Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.