Zonder waarschuwing trekt de hemel dicht. De zon maakt plaats voor dikke, koude druppels waartussen de lucht zich vult met een aardse geur. Een dweilorkest dat in de tuin van de buren vrolijke noten de wereld in blies, vlucht struikelend met hun trompetten, trommels en trombones naar een overkapping. Op een tak van mijn olijfboom ploft een doorweekt en verfomfaaid roodborstje neer. Zijn kraaloogjes priemen naar me, alsof ík de regenkraan heb opengezet. "Sorry joh, ik kan er ook niets aan doen dat het plenst,” prevel ik terwijl hij zijn veren uitschudt.

Ik denk altijd dat ik de enige ben die met dieren praat. Mensen babbelen met hun honden, katten, soms zelfs met hun planten als ze in een vreemde bui zijn. Maar tegen een vogel? Tot mijn opluchting heb ik onlangs in de bus ontdekt dat er meer mensen zijn zoals ik. Een vrouw vertelde daar enthousiast over haar duiven alsof ze deel uitmaakten van haar gezin.

Haar ogen straalden toen ze begon te vertellen: “Teun en Kaat hebben hun nest in de heg gebouwd. Elke ochtend vliegt Teun uit, alsof hij naar kantoor gaat. Ik zeg altijd: ‘Werkse, Teun!’ En ’s avonds begroet ik hem voordat hij weer naar zijn rommelige woning terugkeert.” Ze maakte een gebaar met haar handen alsof ze de duiven in de lucht zag zweven. “Ik stel me dan voor dat Teun thuiskomt, met een aktetas onder zijn vleugels, en Kaat begroet met een vrolijke: ‘Hallo Kaat, ik ben er weer! Heb je honger?’ Natuurlijk is dat een fantasie, maar zo voelt het.”

De vrouw glimlachte warm, een zachte glans in haar ogen. “Dag in, dag uit ging het zo,” vervolgde ze, “tot Teun op een middag niet terugkwam.” Nu liet mijn verbeelding van zich spreken. Voor me zag ik de doffer nippend aan een glas wijn, als een kantoorman op een vrijdagmiddagborrel. De werkelijkheid was minder fraai: Teun was niet gewoon laat, hij was verdwenen. De vrouw zuchtte diep, haar handen wringend in haar schoot. “Kaat zat als een zielig hoopje in de heg en ik zat nerveus op de bank, elke minuut een beetje meer bezorgd. De volgende avond was ik dolgelukkig toen Teun weer aangefladderd kwam. Kaat vloog bijna uit haar veren van vreugde!”, zei ze met een grijns. “En ik? Ik heb de schuinsmarcheerder eens flink de waarheid verteld. Wat was ik ongerust.”

De regen tikt een ritmisch deuntje tegen de ramen. Onder de overkapping heeft het dweilorkest hun vrolijke wijsje ingeruild voor een melancholische melodie. Het roodborstje fladdert naar het nestkastje aan mijn muur waar hij even tjilpt, bijna op het ritme van de muziek. Luisterend naar deze kakofonie aan geluiden vraag ik me af: zal ik mijn roodborstje ook een naam geven?

© Sophie Dijkgraaff

Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.