De verbouwing is afgerond. Groene borden met witte letters wijzen zelfs de grootste chaoot moeiteloos de weg naar de juiste spreekkamer. De medewerker die bij het nummertjesapparaat stond is verdwenen – een gemis voor wie twee keer uitleg nodig heeft. Achter me hoor ik het ongeduld van zuchtende mensen, hun voeten schuifelen over de vloer.
Met een ticket, vriendelijk aangereikt door een behulpzame patiënt – dat ding wordt altijd uitgespuugd op een plek waar ik het niet meteen kan vinden – neem ik plaats in de wachtkamer van de bloedafname. Rechts verdwijnen mensen een kamer in, om er even later met vuurrode gezichten weer uit te stappen. Wat zou daarbinnen gebeuren? Mijn fantasie toont beelden die ik niet durf te delen.
Mijn blik valt op twee vrouwen. Hun verschijning verraadt een lange liefde voor UV-licht en peroxide. De zware parfumlucht om hen heen mengt zich met de typische ziekenhuisgeur. Geen aangename combinatie. Een langsrennende baliemedewerkster verstoort abrupt mijn gegluur. Voor de mysterieuze kamer, waar mensen met rode wangen uit kwamen, stopt ze, bijt in een rol plakband en voilà, vanaf dat moment hangt er een wit vel op de deur waarop duidelijk te lezen is: dit is een spreekkamer, géén prikkamer! De populariteit van de kamer neemt niet af.
Ondertussen hoor ik de stem van één van de vrouwen. “Zeg Til, wat doe jij hier?” Til probeert iets te zeggen, maar haar poging om te antwoorden verzandt in betekenisloos lucht happen. Met strakgetrokken lippen luistert ze naar haar gesprekspartner die een stortvloed van medische ellende opsomt. Elk probleem erger dan het vorige – ik begin me af te vragen of ze de encyclopedie van de grootste tegenslagen ter wereld aan het voorlezen is. Dat ze nog kan praten, beschouw ik als een medisch wonder!
Boven onze hoofden flikkert een nieuw nummer op. Niet dat van mij, maar dat van Til. Ze laat een zucht ontsnappen, mompelt een kort afscheid en verlaat het toneel. Haar schouders zakken, en de spanning in haar gezicht smelt weg. De ogen van de kletsmajoor gaan op zoek naar een nieuwe luisteraar. Bang dat haar aandacht op mij valt, wend ik snel mijn hoofd af.
“Hé! Jij hier?” De energieke stem van mijn redder in nood dringt door het geroezemoes heen.
“Goh, Nel dat ik jou hier tref! We hadden het laatst nog over jou en Tilly.”
“Til was hier net nog.”
“Hoe is het met haar?”
“Geen idee. Je kent haar, altijd bezorgd om anderen.”
Gelukkig knippert de monitor opnieuw, want de vrouw staat op het punt haar lijst met kwalen opnieuw op te sommen. Als door een bij gestoken schiet ik omhoog. De groene bordjes volgend, vind ik moeiteloos de bloedafname. Terwijl de deur openzoeft, vraag ik me af of het geen goed idee is om het ziekenhuis een wedstrijd te laten organiseren: de ‘Wachtkamerbabbelaar van het Jaar’. De hoofdprijs zou vandaag zonder twijfel naar de egoïstisch kakelende dame gaan!
© Sophie Dijkgraaff