Mijn vriend gooide de dubbele deuren van onze hotelkamer open. De rivier Arc ruiste vrolijk op de achtergrond terwijl ik met een glas witte wijn het balkon opstapte. Binnen worstelde hij met de koffers die hij op een gammel bagagerek probeerde te krijgen. "Lukt het, schat?" vroeg ik vriendelijk.
"Nee", klonk het kortaf. We hadden voorafgaand aan deze trip geen kamer geboekt en zaten nu in een hotel dat voor het laatst was opgeknapt toen cassettebandjes nog hip waren. Geen airco, wel stoffige gordijnen die hun best deden om de hitte binnen te houden. Normaal gesproken haalt mijn droomman zijn schouders hiervoor op, die dag stond hij op standje chagrijn. Ik begreep het wel: in het skidorp Val Cenis was het vijfendertig graden.
Ik stelde voor om een wandeling door de hoofdstraat te maken in de hoop de sfeer te verbeteren. Dat deed het. Aan het einde van de straat vonden we een gezellige kroeg waar we op het terras in de schaduw een biertje van een lokale brouwerij probeerden. Op de terugweg genoten we bij restaurant La Bamniche van tartiflette, een stevige hap bij temperaturen boven de dertig, desondanks de romige, gesmolten Reblochon-kaas met aardappelen en spekjes was onweerstaanbaar. Over het toetje waren we het opnieuw eens: een luchtige Gâteau de Savoie met een kop koffie. De cake smolt op onze tong en de rijke aroma’s van de koffie versterkten het zoete perfect. Dit moest de ideale afsluiting van een heerlijke avond worden. Helaas, tijdens het nagerecht schoof er een Belgisch echtpaar aan het tafeltje naast ons. Tussen mij en de vrouw klikte het meteen. “Hebben we eindelijk wat tijd voor ons samen, ga je met een onbekende zitten kletsen!” bromde mijn lief terwijl we naar ons hotel terugkeerden.
De stemming bleef stroef. Met een nors gezicht kroop mijn vriend in bed, en na een geïrriteerd ‘welterusten’ begon hij zijn nachtelijke zaagserenade. Zuchtend schonk ik mezelf een glas wijn in en stapte het balkon op. Een zachte bries koelde mijn huid, het ruisen van de Arc was veranderd in een onheilspellend gekletter in de stilte van de nacht. In de duisternis lijkt alles erger. Na de laatste slok wijn kroop ik onder het laken, naast mijn persoonlijke snurkmachine.
Net toen ik de wakkere wereld had verlaten, verstoorde een loeiend brandalarm mijn slaap. Een felrode zwaailamp verlichtte onze kamer. “Wakker worden!” riep ik naar mijn bedgenoot, die nog steeds diep in slaap lag te ronken. Na enkele vergeefse pogingen om hem wakker te schudden, klonk het eindelijk: "Hè verdorie, hou op! Is er brand of zo?”
"Ja!" riep ik terug terwijl ik snel mijn kleren aantrok en mijn tas met ons geld en paspoorten van het bagagerek griste. Nadat hij de slaap uit zijn ogen had gewreven, schoot hij eindelijk in de haastmodus. Snel holden we de gang op.
Wat we aantroffen, was pure chaos. Een bonte stoet mensen stormden de straat op, vaak haastiger dan gekleed. Mannen in pyjama’s met dierenprints die regelrecht uit de uitverkoop van de dierentuin leken te komen. Vrouwen in nachthemden, sommige zelfs met glitters, alsof ze net de plaatselijke disco hadden bezocht. Uiteindelijk verscheen de bron van alle commotie naast de hoteleigenaar op de stoep.
"Hij stond onder de rookmelder te roken!" verklaarde de laatste.
En toen gebeurde het: midden in deze bizarre scène begon mijn vriend langzaam te grijnzen, tot zijn lach door de straat galmde. De spanning van de avond vervloog. Eindelijk! Zo werd onze hotelnacht toch nog gezellig.
© Sophie Dijkgraaff