Langs de haven stonden pastelkleurige huizen opeengestapeld als macarons, alsof een patissier ze met zorg had gerangschikt. De zee, een schilderachtig palet van turquoise en diepblauw, glinsterde als een sieraad onder de stralende zon. Terwijl ik de omgeving in me opnam, voelde ik die vertrouwde kriebels: puur geluk. Parga leek zo uit een sprookjesboek geplukt.
Naast mijn vriend slenterde ik over de kade, gekleed in een outfit waarover ik thuis nog twijfelend voor de spiegel had gestaan. De verkoopster had me overtuigd met haar enthousiaste ‘perfect voor warm weer’, maar al bij het afknippen van het prijskaartje voelde ik lichte spijt. Die spijt bleek terecht. In de verzengende Griekse hitte veranderde mijn blouse in een spons. De stof plakte aan mijn huid en voelde als een harnas. “Je ziet eruit alsof je net uit een hamam bent gestapt”, grapte mijn vriend met een plagerige grijns. Ik wierp hem een waarschuwende blik toe, al moest ik toegeven dat hij gelijk had. Alles aan mijn look schreeuwde: slechte keuze.
We dwaalden door smalle straatjes, waar bougainvillea’s in uitbundig roze, paars, geel en wit tegen de gevels tierden. Ze versterkten de feestelijke sfeer die het stadje uitstraalde. Bij een kleine souvenirwinkel trok een wit stenen uiltje mijn aandacht, alsof het zachtjes fluisterde: ‘Neem me mee.’ Een paar drachmen later verdween het in mijn schoudertas, een klein aandenken aan deze plek.
Na een lunch van krokant gebakken calamares en een glas verkoelende retsina besloten we terug te gaan naar het hotel voor een siësta. De zon leek ons plan te volgen en kroop achter de wolken. De zee had een ander idee. Het water, dat eerst kalmpjes tegen de kade klotste, begon wild te kolken. Een stevige bries joeg een muur van zeewater over de kade. Geen zachte nevel die je huid licht beroert, maar een zoute golf die me in één klap volledig doorweekte.
Voor een etalageruit ving ik mijn spiegelbeeld. Mijn kleding, aanvankelijk plakkerig van het zweet, kleefde als natte kranten aan mijn lijf. De knot, die ’s ochtends nog keurig à la Grace Kelly op mijn achterhoofd zat, was veranderd in een verdwaalde zee-egel die in mijn nek bungelde. Mijn vriend vond het prachtig en bulderde van het lachen. “Dit is je beste look ooit!” proestte hij. Wat hij niet zag, was de volgende golf. Ik sprong opzij, net op tijd om hem de volle laag van Poseidons wraak te zien incasseren. Zijn verbouwereerde gezicht was goud waard. Nu was het mijn beurt om onbedaarlijk te lachen. Karma in actie.
Elke keer dat ik naar het stenen uiltje in mijn woonkamer kijk, ben ik weer even in Parga: de kleurrijke kades, het heerlijke eten en die onverwachte zoute douche. We moeten echt nog eens terug – dit keer beter voorbereid op de Griekse hitte!
© Sophie Dijkgraaff