Op een terrasje in de stad geniet ik samen met Nina van de lentezon. Eerder heb ik bij een boekendiscounter een album vol botanische prenten gekocht. Terwijl we wachten op onze bestelling, sla ik het boek open. Op de eerste pagina’s prijkt een bloem die op mijn balkon helaas weigert te schitteren: de Passiflora. Je zou denken dat hij vernoemd is naar een vurige liefdespassie, maar nee: de delen van de bloem symboliseren de kruisiging van Christus. Niet bepaald romantisch.
Ik blader verder en stuit op een andere parel: de Dicentra spectabilis. Zonder erbij na te denken, spreek ik de tongbreker hardop uit. Nina neemt een slok koffie en trekt een wenkbrauw op. “Dicentra spec-wattes?”
“Spectabilis.”
“Klinkt als een toverspreuk. Spectabilis! En bam, overal bloemen.” Nina zwaait met haar arm alsof ze een leerling op Zweinstein is.
“Zou wel handig zijn.”
“Heeft die plant trouwens een Nederlandse naam? Eentje die minder als abracadabra klinkt?”
“Jazeker, gebroken hartje. De Engelsen hebben er een nog charmantere naam voor: Lady in the Bath.”
“Lady in the Bath... Ik zie het al voor me: een Victoriaanse dame, parelketting, dampend bad …”
Nina kijkt dromerig voor zich uit, herhaalt eerst de Engelse benaming en dan de Nederlandse.
"Gebroken hartje, dat heeft wel wat. Die bijnaam blijft in ieder geval hangen."
Nina heeft gelijk. Sommige planten hebben Latijnse namen die niet alleen onuitspreekbaar zijn, ze doen je ook twijfelen of ze überhaupt wel bestaan. Neem bijvoorbeeld de Erythronium dens-canis. Klinkt in mijn oren uiterst kwaadaardig, terwijl in werkelijkheid de hondstand een mooi plantje is met gevlekte blaadjes en een akeleiachtige bloem die vrolijk heen en weer danst op de wind. Nog zo'n voorbeeld: de Stachys byzantina, een plant met fluweelzachte blaadjes en een hoge aaibaarheidsfactor, waarvan ik de naam ezelsoor makkelijker kan onthouden. Even een tip tussendoor: dat aaien moet je niet doen bij de Urtica dioica – de brandnetel, die geeft je ontzettende jeuk!
Tijdens ons gekeuvel over Latijnse namen is de zon achter de kantoorgebouwen gezakt. Een frisse wind steekt op. Ik klap het album dicht. Met Nina aan mijn arm wandel ik naar een bloemenkiosk, waar zij een schattig bosje kievitsbloemen uitkiest. Triomfantelijk steekt ze het onder mijn neus.
“Weet je hoe deze in het Latijn heten?” vraagt ze met een brede grijns.
Ik kijk haar vragend aan.
“Fritillaria meleagris! Niet te doen toch?”
Ik zucht. "Oké, oké, ik snap je punt. Maar ik hou van dat Latijnse gewauwel. Het geeft planten iets statigs, bijna koninklijks. Alsof je niet zomaar een bloem vasthoudt, maar een stukje geschiedenis."
Na thuiskomst open ik opnieuw het album, met een glimlach kijk ik naar de tekening van de Passiflora caerulea. Eén ding is zeker: ik ga deze plant kopen. En deze keer ga ik hem wél in leven houden.
© Sophie Dijkgraaff