Sinds ik het boek Vrouwen met groene vingers zijn buiten gewoon ontdekte, weet ik: ik ben een wandelende tuinramp. Op de schilderijen in dat boek staan dames die, met een dromerige glimlach, een bloem aanraken alsof ze haar net een geheim hebben toevertrouwd. Hun jurken zijn elegant, hun handen zacht en schoon. Geen spoor van aarde, geen zwart randje onder hun nagels. Kortom: dames bij wie geen kreukel te bekennen is.
Bij mij gaat dat iets minder schilderachtig. Na een halfuurtje balkontuinieren zien mijn handen eruit alsof ik in de mijn heb gewerkt, met rouwrandjes onder elke nagel. Niets zo lekker als met blote handen door de aarde woelen. Nou ja, bijna niets. Er bestaat één lichamelijke bezigheid die tuinieren nog nét overtreft – maar daarover zwijg ik verder.
Tuinieren en feesten gaan voor mij echt niet samen. Moet ik naar een partijtje breng ik eerst een dikke laag nagellak aan. Tegenover elke tuinbloem die bij mij overleeft, staat een potje nagellak.
Waarom dan geen tuinhandschoenen aan? Ik vind dat, op z’n zachtst gezegd, ondingen. Ze zijn of te groot, of te klein, of het materiaal is gewoon niet je van hét.
Toch blijf ik het proberen. Elke lente koop ik vol goede moed een nieuw paar handschoenen. Afgelopen keer koos ik een stel met bloemetjes en een koordje om ze strak om mijn onderarm te trekken. Lekker tuttig Engels – nu nog een hoedje – en handig bij het snoeien van bomen. Wat op een balkon natuurlijk nóóit voorkomt, maar je weet niet wat de toekomst brengt.
Al jaren speur ik naar een klein huis met een gróte tuin die ik kan aanleggen naar voorbeeld van Gertrude Jekyll. Na mijn bezoek aan Nymans House in Sussex ben ik dol op haar manier van tuinarchitectuur: alle planten mooi op kleur en gespiegeld. Perfect voor iemand die dol is op orde en symmetrie.
De dames uit het boek gingen andersom te werk: eerst de tuin ontwerpen, daarna een huis en als klapstuk een reeks hoveniers. Ja, dan snap ik die schone zachte handen wel.
Ach, als ik toch eens een flinke erfenis zou krijgen …
Voorlopig moet ik me tevredenstellen met mijn balkon. Bloemen en struiken in potten die netjes naast elkaar staan. Na een dag wroeten in de aarde plof ik achterover met een glas wijn in de hand. Zo probeer ik toch te lijken op de dames uit Vrouwen met groene vingers zijn buiten gewoon – alleen dan zonder landhuis, zonder portret boven de open haard, zonder hoveniers, en met een balkon van amper tien stappen lang.
© Sophie Dijkgraaff
Benieuwd naar het boek dat mijn groene chaos inspireerde? Vrouwen met groene vingers zijn buitengewoon vertelt hoe chique dames tuinierden – altijd met schone, zachte handen.

