Er is één ding dat ik als schrijfster niet kan verdragen: een wit scherm dat me doordringend aanstaart, alsof het zeggen wil: nou, vrouw, kom op! Had ik een spannend leven, dan kon ik daar natuurlijk over schrijven. Een bruisend feest, een ingewikkelde man die zijn sokken laat slingeren, een paar dankbare kinderen met grootse carrières – het soort ingrediënten waar columns zich vanzelf mee vullen. Maar nee. Die kinderen heb ik niet, en die man... die gooit zijn sokken in zijn eigen slaapkamer neer. Wij houden allebei van ruimte. Veel ruimte. Zóveel, dat we elkaar soms dagen niet tegenkomen.

Toch hebben die niet-bestaande kinderen altijd een merkwaardige bijrol in mijn leven gespeeld. Dat moet ik even uitleggen. Ik had ze graag gewild. Heel graag zelfs. Mijn lichaam besloot anders – een eigenzinnig instrument, dat af en toe spontaan een andere melodie speelt dan ik van plan was. Ik heb me vaak afgevraagd: zou het eigenlijk wel goed voor hén zijn, geboren worden? Of is het alleen mijn verlangen om te moederen? Een onmogelijke vraag, met een antwoord dat zich altijd net achter de horizon verschuilt. Uiteindelijk won de angst om mijn minder fraaie genen door te geven het van de wens om een wieg te vullen. Dus besloot ik te moederen over andermans kinderen.

Dat bleek spannender dan verwacht. Elke keer als ik op ‘vreemde’ kinderen paste, was ik voorbereid op het ergste: vallen, bloedneuzen, een wanhopig krijsend keeltje dat mij, de onhandige oppas, in paniek zou doen raken. Of – nog erger – een ziek kind dat om een knuffel vraagt. Wij zijn thuis niet opgegroeid met knuffels. Hooguit een ferme klap op de schouder bij een mooie prestatie en op een verjaardag heel uitzonderlijk: een zoen.
Maar zoals dat gezegde gaat: een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Er is nooit een kind gevallen, er brak niets, geen dreinende koortsige peuter hoeven troosten. Alleen een paar indrukwekkende strontbroeken en neuzen vol groene bellen.

Geen kinderen hebben is niet alleen iets van mij. De hele maatschappij bemoeit zich ermee, alsof mijn baarmoeder een collectief project is dat ergens is mislukt. De eerste keer dat iemand vroeg: “Heb jij kinderen?”  – en ik nee schudde, volgde onmiddellijk de tweede vraag: “Waarom niet?”
Dat was op de bruiloft van mijn zus. Ik stond met een glaasje chardonnay in mijn hand en een feestelijk gezicht en dacht: ah, daar is-ie weer! Men verwachtte blijkbaar dat ik mijn gezondheidsgeschiedenis op een presenteerblaadje zou leggen, tussen de toastjes zalm en de bitterballen. Omdat ik niet wilde kwetsen, antwoordde ik neutraal: “Nou, zo’n leuke wereld is het niet.”
Er zat een kern van waarheid in – en nog steeds, helaas.

Die hoeveel en waarom vragen hebben me jaren achtervolgd, tot ik de vruchtbare tijd voorbij was. Blijkbaar ruiken mensen dat, net als onweer in de lucht. Of telden men mijn rimpels?
Toen veranderde de vraag: “En, hoeveel kleinkinderen heb jij?” Als ik netjes antwoord: “Geen,” zie ik ze denken. Hun blik glijdt, ongevraagd, even langs mijn buik: wat is er mis met haar?

Kortgeleden las ik in een tijdschrift over vrouwen die, net als ik, geen kinderen hebben – bewust of onbewust. Nog steeds moeten ze die malle hoeveel en waarom vragen aanhoren. Alsof er ergens een commissie zit die alle baarmoeders naloopt op motivatie. Vreemd. En onbeleefd ook.
We vragen mannen tenslotte ook niet of hun zaad wel zijn plicht gedaan heeft.

Kijk nou… mijn witte scherm is ineens gevuld met woorden. Toch nog iets op de wereld gezet.

© Sophie Dijkgraaff

Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.